De vloer was bezaaid met onuitgesproken beloftes, vermomd als platgetrapte bekers waar ooit slecht bier in zat. Nu al voelde hij het verdriet dat paste bij de gedachte haar nooit weer te zien. Ooit waren zij geliefden maar vanavond niet meer dan gasten op het zoveelste feestje waar hij dat jaar was.
In de hoop haar te kunnen vergeten.
In de hoop haar weer tegen te komen.
Het was hoop die hem als een blaadje in de wind dreef van plek naar plek. Van vrouw naar vrouw.
Het was hoop die zijn slapeloze nachten veroorzaakte.
Nachten die hij doorbracht in de armen van zijn inmiddels denkbeeldige geliefde.
Hij had zoveel kunnen hebben maar had inmiddels zoveel verloren dat hem niets anders restte dan dat ene: Hoop.