Hij stond op het dek van de boot terwijl de staalgrijze wolken probeerden de strakblauwe hemel af te dekken. Zij faalden jammerlijk.
De wind en het water ondernamen een gezamenlijke poging vat te krijgen op zijn evenwichtsgevoel maar ook zij faalden want zo stabiel als nu had hij zich nog nimmer gevoeld.
Hij keek naar zijn mede-passagiers zonder hen te zien en een spoor van een glimlach verscheen rond zijn lippen.
Hij vermoedde dat hij meer zag dan de dame die zijn ogen nu hadden gevonden en dacht terug aan het één-regelig gedicht dat hij ooit schreef voor zijn muze:
"Had ik maar de kracht om jou de ogen te openen, dan pas zou je zien hoe zwak ik werkelijk ben".