Hier een bijzonder fraai einde, zoals bedacht door een goede vriendin én weblogster:
Hij baande zich een weg door de duidelijk zichtbare rookwolken en de niet al te grote mensenmassa. Op de voet gevolgd door een kameraad. Door een luik dat in eerste instantie niet als zodanig herkenbaar was verdwenen de twee in de muur.
Door een kijkgat op kruiphoogte volgde zij hun verrichtingen. Binnen enkele minuten opende de eerste man het luik van binnenuit en beende weg -rokers, praters en drinkers negerend- naar de belendende ruimte alwaar duidelijk hoorbaar door de klapdeuren heen een feest in volle gang was.
In de lichaamshouding van een dier dat op handen en knieën klaarzit om haar bijdrage te leveren aan het voortbestaan van de soort wist zij te melden dat de andere man nog immer in de kamer aan de andere kant van de muur stond te wachten, af en toe om zich heen kijkend.
Met de ongeduldig afwachtende houding van iemand die op de afgesproken plek staat maar plotseling onzeker is over het afgesproken tijdstip.
---
En dan nu het vervolg, zoals ingezonden door de schrijfster van dit weblog (En bovendien een uiterst charmante jongedame, maar dat terzijde)
---
Ik volg mijn collega door de inmiddels wat uitgedunde mensenmassa, door de klapdeuren naar de achterkant van het gebouw. Ik moet onderweg wat dronken rondstommelende mensen ontwijken, die mij aankijken met halfopen mond, alsof ze iets willen zeggen maar bij god niet weten wat. En wat valt er ook te zeggen? De avond was leuk, de show okee, maar nu is het klaar. Het is tijd om naar huis te gaan, de tent gaat dicht. Voor het publiek tenminste. Voor mij nog lang niet.
Tegen de muur leunt een meisje. Voor haar zit een jongen. Ze praten wat met elkaar. Ze zijn beiden aantrekkelijk en zich daarvan bewust. Zij heeft haar knieen opgetrokken. Hij zit in kleermakerszit. Mijn collega loopt op ze af en blijft naast het meisje staan. Ze doet of ze hem niet in de gaten heeft. Ik sta achter mijn collega en wacht af. “Sorry,” zegt hij tegen het meisje, en nogmaals omdat ze hem niet gelijk hoort. Verbaasd kijkt ze op. Mijn collega gebaart ongeduldig dat hij ergens bij wil. Het meisje kijkt om zich heen en schuift een eindje op. Haar wenkbrauwen schieten omhoog als mijn collega een niet eerder zichtbaar luik in de muur achter haar opent en er doorheen loopt. Ik volg hem. Ik kijk nog even naar de jongen. Die kijkt alsof hij elke dag mensen door verborgen luiken in muren ziet verdwijnen.
“Wacht hier,” zegt mijn collega. We staan in een schemerige ruimte. Om me heen vier muren. Mijn collega verdwijnt door een ander luik en laat mij alleen. Ik kijk wat om me heen. Het ruikt er naar sigarettenrook. Onder mijn voeten kraken kiezels. Ik leun tegen de muur tegenover het luik waardoor we naar binnen kwamen. Vanachter het luik klinkt gegiechel. Het luik beweegt heen en weer, alsof iemand er aan de andere kant stiekem een zetje met een vinger tegen heeft gegeven.
Mijn collega komt de ruimte weer binnen en beent naar het luik, rukt het open en roept: “Hou daarmee op! Hou op of ik laat je eruit gooien!” Er valt een stilte aan de andere kant van het luik. Ik zie het gezicht van het meisje voor me: verschrikte hertenogen in een bleek gezichtje. Ik vind haar mooi en schaam me voor het gedrag van mijn collega.
“Kom mee,” zegt hij zodra hij het luik weer dicht heeft gedaan. “De weg is vrij.”
Ik volg hem door het andere luik. “Waar gaan we heen?,” vraag ik.
“Naar de andere kant,” zegt hij.
“Om wat te doen?”
“We moeten afsluiten.”
“Oh ja,” zeg ik, alsof dat alles voor me verklaart.
De andere kant is ver weg. We lopen voor mijn gevoel uren. We passeren vele luiken en elke nieuwe ruimte die we betreden lijkt precies op de vorige. Ik kijk naar de rug van mijn collega. De rug is enigzins gebogen. Ik word moe maar durf het niet te zeggen.
Vandaag was mijn eerste dag in de club. De eerste paar uur stond ik in de garderobe, de tweede helft van de avond achter de bar. Aan het eind van de avond zou ik te horen krijgen of ik kan blijven. Ik vraag me af of ik dat voor of na het afsluiten te horen krijg. Ook dat durf ik niet aan mijn collega te vragen.
Ineens staan we buiten. Het is helemaal donker. En ijskoud. Ik kijk omhoog. De hemel is bezaaid met sterren. Verder valt er niets te zien. Ik voel de adem van mijn collega in mijn hals. Ik doe een stap achteruit. Ik voel zijn vingertoppen in mijn hals. Ze voelen aan als ijspegels. Ik wil iets zeggen, maar mijn keel zit op slot.
“We zijn er,” zegt hij. Hij is heel dichtbij.
“Is dit de andere kant?” Ik probeer niet te voelen hoe zijn vingers langs mijn hals glijden.
“Hier gaan we afsluiten,” zegt hij.
Ik blijf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Een reactie wordt zeer op prijs gesteld. Mits die netjes blijft. Dus zonder beledigingen en scheldpartijen en zo. Bedankt!