Hij zag eruit als iemand die niet weet hoe een roos ruikt en die het zelfs niets kan schelen. De vergane glorie van een oudere jongere die al lang zo jong niet meer is en treurt om een verloren liefde. Maar nooit hardop.
Als een monument van de tijd waarin hij was opgegroeid stond hij aan de leuning van de brug. Het was één van de vele bruggetjes die de verschillende delen van de grote stad met elkaar verbond. Nog steeds werden de grachten eronder gebruikt voor het vervoer van diverse goederen. Maar dat was niet waar hij aan dacht. Hij zag het water niet, noch de woonboten. De vroege vogels die neerstreken op de door een natuurminnende wethouder aangelegde nepeilandjes gingen totaal aan zijn aandacht voorbij.
De vage rottingsgeur die opsteeg vanuit het water bereikte zijn neusgaten maar irriteerde hem niet. Zijn gedachten waren bij haar en haar geur.
Hij had zich zojuist verlost van een zware last maar voelde zich niet opgelucht.
Langzaam liep hij naar huis terwijl de nacht tot een einde kwam en de geluiden van een wakker wordende stad tot hem begonnen door te dringen. Instinctief wachtte hij met oversteken tot een paar luidruchtige fietsers waren gepasseerd. Hun grappig bedoelde opmerkingen over zijn uiterlijk negeerde hij. Ondanks de waterige kou hing zijn jas open en had hij zijn kraag niet opgestoken. Later zou de zon zijn best moeten doen de straten weer droog te krijgen. Maar vooralsnog was het de gestaag vallende regen die heerste.
Omdat verstandige mensen nog sliepen hoorde hij het geluid achter zich maar al te goed. Het was het stap-stap TOK, stap-stap TOK van iemand die met een stok liep.
Hij versnelde zijn pas.
Stap-stap TOK.
Dat deed ook degene achter hem.
Stap-stap TOK!
Hij onderdrukte de neiging achterom te kijken en liep door zonder zich af te vragen wie het was. In elk geval niet bewust. Niet dat hij bang was voor de demonen die hem in zijn leven achtervolgden maar je weet het maar nooit.
Stap-stap TO...'Hetzelfde maar weer?' vroeg een bekende stem. Hij schrok even op van zijn mijmeringen. Blijkbaar hadden zijn voeten hem als vanzelf over de drempel van zijn stamkroeg gevoerd.'Eentje dan.' loog hij gemakshalve. Meer tegen zichzelf dan tegen de barman.
Aan een hoekje van de toog hing Ome Jan voorovergebogen op zijn rechterarm die op de bar rustte. De vingers van zijn linkerhand losjes om zijn onafscheidelijke jonge borrel. In slaap gevallen of dood. Who cares?
Er waren niet veel mensen aanwezig die late nacht. Geen enkele nacht eigenlijk. In elk geval niet sinds de huidige eigenaar de tent had overgenomen en probeerde een hipper publiek aan te trekken. Officieel was het al voorbij sluitingstijd maar de bar was altijd open voor wie dat nodig had. Een overblijfsel uit de tijd dat er nog gerookt mocht worden gerookt in cafés. Toen de schepen nog van hout waren en de mannen van staal. En niet omgekeerd.
Een voor hem onbekende jonge vrouw zat vanaf haar kruk naar de deur te staren. Zij zag er niet echt verleidelijk uit, eerder verveeld. Te veel make-up ook en een veel te zoet en sterk ruikend parfum. Hij wist zeker dat hij haar nergens van kende.
Een Mojito in een vuil glas stond onaangeroerd binnen haar handbereik. Daarnaast stond een bakje met daarin drie zielige pinda´s die lagen te wachten om uit hun lijden te worden verlost. Hij vroeg zich bijna hardop af waarom zij in haar eentje aan de bar zat en niet aan een tafeltje. Daar kon zij tenslotte ook veel makkelijker haar duur ogende handtas kwijt die nu op een kruk naast de hare stond. Ofwel zat zij op iemand te wachten (de man met de stok?) ofwel betrof het een dame die haar werkplek op de Wallen was kwijtgeraakt en poogde hier nieuwe klandizie te scoren.
Haar verschijning was een anachronisme en dat besefte zij ook, besloot hij.
Er was iets in de manier waarop zij met één vinger een krul draaide in een haarlok die hem aan haar deed denken en hij wendde zich van haar af. Van haar die hem opeens zoveel aan die andere haar deed denken.
Alles deed hem nu eigenlijk aan haar denken. Het geëmailleerde retro-reclamebord dat aan de muur boven de defecte sigarettenautomaat hing; De manier waarop de DJ achter zijn apparatuur stond, met een koptelefoon geklemd tussen schouder en oor en een niet-brandend shagje bungelend in zijn linker mondhoek.
Zelfs de muziek die aangenaam zou kunnen zijn, ware het niet dat die veel te hard stond.
De man achter de bar probeerde hem een paar keer wat te vragen maar het was moeilijk zich te concentreren en de woorden te vatten. Het was vast weer iets over het rookverbod en het negeren daarvan, een stokpaardje van de bareigenaar. Niet dat hij enige moeite ondernam tot luisteren. Daarvoor was hij te ver weg met zijn gedachten.
Het ene drankje werden er vier tot hij wodka nummer vijf in één teug achterover sloeg, de barman een fijne nacht wenste, uit gewoonte de jongedame een knipoog gaf en zonder te betalen vertrok. Hij vertrouwde erop dat de barman het aantal streepjes op zijn bon netjes bijhield .
Het stemde hem tevreden dat hij eerder niet had besloten zijn jas uit te trekken. Weinig dingen zo irritant als een doorweekte koude jas te moeten aantrekken. Even viel het hem op dat er een wandelstok stond in de paraplubak bij de kapstok en hij fronste zijn wenkbrauwen in lichte verbazing. Maar wist, toen hij eenmaal bij de deur stond, niet meer waarover hij zich verbaasde.
Eigenlijk wilde hij niet thuis zijn want daar waren te veel mooie herinneringen.
De oude rockmuziek waar één of andere idioot een housebeat onder had gezet veranderde in zijn hoofd in het gekwaak van een wereldberoemde eend en hij wist dat hij er goed aan deed naar huis te gaan.
De jonge vrouw zuchtte uit irritatie omdat de man pas nu de openstaande deur achter zich dichttrok.
Half en half verwachtte hij weer het stap-stap TOK achter zich te horen van de man met wandelstok die hem eerder die late nacht leek te achtervolgen.
Er waren voetstappen.
Hij spitste zijn oren...
Stap-stap...Stap-stap...Nee, geen 'TOK'.
Zijn twee-kamer-appartement lag op de derde verdieping van een ruim honderd jaar oud pand. Normaal gesproken keek hij bij thuiskomst eerst even in de brievenbus. Maar vandaag niet. Vandaag was alles anders.
'VANAF vandaag is alles anders.' corrigeerde hij zichzelf hardop. In het trapportaal rook het naar een mix van goedkoop bier, urine en tabaksrook. Een buurvrouw maakte ruzie of bedreef luidruchtig de liefde met haar nieuwe vriendin maar dat interesseerde hem niet. Hij had geen zin in de lange klim, stond toch uiteindelijk te hijgen boven aan de trap en het welkomstmatje voor zijn deur lag scheef.
Geïrriteerd en naar adem happend bukte hij zich om het recht te leggen. Het schoof gemakkelijk over de gladde ondergrond die was bezaaid met zandkorrels en andere ellende. Er was geen sleutel nodig om de voordeur te openen, een flinke duw was voldoende om die te openen. De jas ging niet aan het haakje bij de deur maar het natte, stinkende vod werd achteloos geworpen over de rugleuning van een skai-leren twee-zits van onbestemde kleur en leeftijd.
Na vijf wodka's voelt een mens een sterke aandrang tot plassen. 'Shit! beetje naast de pot gepiest! Nou ja, morgen weer een dag en een doekje.' grinnikte de man, harder dan bedoeld en sloeg zich een hand voor de mond. Met z'n gulp nog open stond hij voor de wastafel, bekeek zichzelf afkeurend in de spiegel erboven, oefende zijn beste valse grijns en waste zijn handen. Met zeep en met het oude schuur-sponsje wat ook gebruikt werd om de toiletpot mee te boenen. Ondertussen zakte zijn broek van zijn billen naar zijn enkels.
Hij waste zijn handen voor de vierde keer die dag want het kleverige rode goedje wilde maar niet verdwijnen.
'Was zij nog maar hier,' verzuchtte hij, 'Zij had altijd al het talent om mij het bloed onder de nagels vandaan te halen'.